Te dom om rijk te worden?
Wat is de oorzaak van het verschil tussen rijke en arme landen? Twee emeritus hoogleraren, de Engelse psycholoog Richard Lynn en de Finse politicoloog Tatu Vanhanen geven in hun zojuist verschenen boek IQ and the wealth of nations het antwoord: de intelligentie van het volk bepaalt de rijkdom van het land. Verschillen in de gemiddelde intelligentie van volken verklaren bijna de helft van de verschillen in bruto nationaal product tussen landen.
De tweede factor die een belangrijke rol speelt, is het economische stelsel: de bewoners van kapitalistische landen zijn, ongeacht hun intelligentie, doorgaans rijker dan de bewoners van socialistische landen. Op de derde plaats komt de natuurlijke rijkdom van het land: als er bijvoorbeeld grote hoeveelheden olie, gas, diamanten, goud of ijzer in de grond zitten, is het land doorgaans relatief rijk - al weegt deze factor minder zwaar dan nationale intelligentie en kapitalisme.
Lynn en Vanhanen presenteren cijfers over het lage IQ in Afrikaanse landen en het hoge IQ in Oost-Aziatische landen en laten zien dat Afrikaanse landen (hoewel sommige bodemschatten bezitten) arm blijven en Oost-Aziatische landen, ondanks een gebrek aan bodemschatten (Japan), verwoesting door oorlog (Japan, Zuid-Korea en China) of de naweeën van communistisch wanbeleid (China) er wel in slagen om aan de armoede te ontsnappen. De Afrikaanse ziekte (incompetente en corruptie in alle geledingen van het overheidsapparaat en het ontbreken van een slimme en kritische middenklasse, waardoor de elite zich ongestraft kan verrijken) is volgens Lynn en Vanhanen het gevolg van de lage nationale intelligentie in Afrika. Het nationale IQ in Arabische, Zuid-Aziatische (bijvoorbeeld Iran en India) en Latijns-Amerikaanse landen zit tussen dat van zwart Afrika en blank Europa in - en dat geldt ook voor hun nationaal product. Oost-Aziaten (Japanners, Chinezen, Koreanen en Vietnamezen) zijn nog slimmer dan blanken en daarom verwachten Lynn en Vanhanen dat hun welvaart het snelst zal toenemen.
De theorie van Lynn en Vanhanen is een drietrapsraket: (1) de IQ test meet op betrouwbare wijze de intelligentie; (2) de intelligentie is vooral genetisch bepaald en (3) de intelligentie bepaalt de welvaart. Over het eerste onderdeel van de theorie van Lynn en Vanhanen zijn de experts het eens: IQ tests zijn inmiddels zo verfijnd dat ze ongeacht de huidskleur of nationaliteit van degenen die worden getest een betrouwbaar beeld geven.
Over de erfelijkheid van intelligentieverschillen in Westerse landen zijn de experts het ook met elkaar eens. Het inkomen van de opvoeders heeft niet of nauwelijks invloed op de intelligentie van de kinderen; de genen die men van de ouders erft, wegen verreweg het zwaarst. Echter, dit geldt alleen voor landgenoten uit Westerse landen die tot dezelfde generatie en tot dezelfde etnische groep behoren - mensen van wie de omgevingsomstandigheden niet dramatisch verschillen, die allemaal goed te eten hebben gehad en profiteren van goede gezondheidszorg en dito onderwijs.
De omgevingsomstandigheden van generaties kunnen sterk verschillen - met alle gevolgen van dien. Zo steeg tussen 1932 en 1982 het gemiddeld IQ van negentienjarigen in Nederland met twintig punten. In minstens dertien andere welvarende landen is het IQ omhooggeschoten: in Groot-Brittannië en Denemarken met anderhalf IQ-punt per tien jaar, in de Verenigde Staten met drie punten en in Japan met maar liefst zeven IQ-punten per decennium sinds 1950. De kinderen hebben de genen geërfd van hun ouders en toch zijn ze intelligenter - dat ligt niet aan de genen maar aan omgevingsfactoren.
Een gedeelte van de IQ-stijging (zo'n 6 punten) is te verklaren doordat de hersenen dankzij betere voeding groter groeien. De rest is voor een belangrijk deel aan het onderwijs te danken: langdurig onderwijs voor velen verhoogt het IQ van de minder intelligente leerlingen. Zij leren omgaan met symbolen: cijfers, letters, muzieknoten, enzovoort. In ieder vak spelen zij met regeltjes: bij rekenen, taal (de regels van de grammatica) en geschiedenis (oorzaak en gevolg van historische gebeurtenissen). Juist de minder intelligente leerlingen hebben die oefening in het oplossen van puzzeltjes nodig, want de vaardigheden komen hun niet aanwaaien. Mensen met een benedengemiddeld IQ profiteerden het meest van de toename in de nationale intelligentie. Het IQ van academici is in een halve eeuw tijd veel minder snel gestegen dan het IQ van de gewone arbeider.
Wanneer het gaat om intelligentieverschillen tussen volken, hebben experts geen flauw vermoeden in hoeverre die door genen of omgevingsomstandigheden worden veroorzaakt. Lynn en Vanhanen menen dat in ieder geval een deel van het intelligentieverschil tussen zwarten, blanken en Oost-Aziaten een genetisch gegeven is. Zo zijn zwarten in rijke landen gemiddeld minder intelligent dan hun blanke landgenoten en Oost-Aziaten in landen die nog niet het Westerse welvaartspeil hebben bereikt.
Lynn en Vanhanen denken dat genen voor een hoge intelligentie dunner zijn gezaaid onder zwarten doordat zij zijn geëvolueerd in ecologisch instabiele tropische en subtropische gebieden. Onvoorspelbare gebeurtenissen, zoals langdurige droogte, plotselinge overstromingen, epidemieën of een bezoek van treksprinkhanen, zorgden voor massale sterfte. Daarna ging het weer een tijdje goed en was er, door de geringe bevolkingsdichtheid, volop voedsel. Men moest de dag plukken: veel consumeren en veel kinderen krijgen, want de volgende ramp decimeerde misschien de familie. In gebieden met een koud klimaat was de winter een jaarlijks terugkerende, voorspelbare periode van ontberingen. Men kon maatregelen treffen om te overleven: voedsel bewaren, een goed onderkomen bouwen en het kindertal beperken maar het kroost wel optimaal beschermen. In een koud klimaat had men een vooruitziende blik nodig en dat stimuleerde de ontwikkeling van een hoge intelligentie.
Het is politiek incorrect om te spreken over nationale intelligentieverschillen. Kofi Annan, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, beweerde twee jaar geleden dat "intelligentie gelijk is verdeeld over alle volken." Het verschil tussen arme en rijke landen wordt doorgaans puur historisch verklaard. De Amerikaanse fysioloog Jared Diamond schreef in Zwaarden, paarden en ziektekiemen uit 1998 dat de kansen om een welvarende agrarische samenleving op te bouwen cruciaal waren. De akkerbouw werd uitgevonden in een gebied dat zich in de vorm van een halve maan uitstrekt van Israël tot Irak en waar van nature gewassen groeiden die makkelijk verbouwd, snel geoogst en lang bewaard konden worden: twee soorten tarwe, gerst, linzen, erwten, kikkererwten en vlas. De akkerbouw verspreidde zich over Eurazië, evenals de landbouwhuisdieren paard, koe, schaap en varken. In Afrika en Amerika was men opgescheept met ontembare beesten (zoals zebra's, buffels, dikhoornschapen en pecari's). Bovendien verspreidden in Europa en Azië landbouwgewassen, vee en uitvindingen zich sneller dan in Amerika en Afrika. Uitwisseling tussen oost en west verloopt soepeler dan tussen noord en zuid, omdat het klimaat grotendeels samenhangt met de breedtegraad. Wester- en oosterburen kunnen elkaars vee en gewassen in eigen land gebruiken. Langs een noord-zuid as worden uitvinders doorgaans door woestijnen of regenwouden van elkaar gescheiden.
In het Midden Oosten verloren de landbouwers hun voorsprong doordat het ecosysteem uiterst kwetsbaar bleek: vruchtbare grond en zoet water waren te schaars. In de noordelijker gebieden van Europa en Azië profiteerde men niet alleen van overvloedige regenval, maar ook van de dikke laag klei, leem en löss die was ontstaan doordat de vorst (in de ijstijden, maar ook nog daarna) rotsen geleidelijk verpulverde.
De historicus David Landes verklaarde de armoede in het Midden Oosten in 1998 in zijn boek Arm en rijk: Waarom sommige landen erg rijk zijn en andere erg arm uit het geloof: de islam zou modernisering tegenhouden. China verloor volgens Landes de in Middeleeuwen verworven koppositie doordat het land onder centraal gezag was verenigd. Andere machtscentra in de wereld waren ver van het bed van de keizer. Hij kon het zich veroorloven om zijn macht te handhaven door modernisering tegen te houden. Als een heerser in het versnipperde Europa daarvoor koos, stonden een paar jaar later de legers van de buren voor de poort.
Het zwakke punt van de historische verklaring van Diamond en Landes is dat het verleden (pech tijdens de ontwikkeling van de landbouw) niet verklaart waarom Afrika in het heden (bij de ontwikkeling van een moderne economie) de boot blijft missen. Lynn en Vanhanen stellen dat het nationale IQ in Afrikaanse landen zo'n twintig punten te laag ligt om het ontstaan van een op Westerse leest geschoeide samenleving mogelijk te maken. Het zwakke punt van hun redenering is dat onduidelijk blijft in hoeverre het lage nationale IQ door armoede wordt veroorzaakt. Waarom zou met betere voeding en met beter onderwijs het Afrikaanse IQ niet met twintig punten opgekrikt kunnen worden? Zo is het gemiddeld IQ van zwarten in de Verenigde Staten weliswaar 15 punten lager dan dat van blanken, maar 15 punten hoger dan dat van zwarten in Afrika, terwijl in de Verenigde Staten de levensomstandigheden toch ook niet echt ideaal zijn.
Misschien kunnen de theorieën van Diamond en Landes gecombineerd worden met die van Lynn en Vanhanen: in eerste instantie werd armoede in de Derde Wereld veroorzaakt doordat de landbouw zich niet goed kon ontwikkelen - en de armoede heeft zo'n nadelig effect op het nationale IQ dat men ook niet kan aanpikken op moderne economische ontwikkelingen. Dit zou betekenen dat een Marshall-plan voor Afrika vooral gericht zou moeten zijn op het verhogen van het IQ.
Richard Lynn & Tatu Vanhanen: IQ and the Wealth of Nations. Uitgeverij Praeger. Importeur Chev. €84.
© Marcel Roele. Alle rechten voorbehouden.
[ur=http://fp.rlynn.plus.com/index.html]De homepage Richard Lynn.[/url]
Het boek bij Amazon.com
Gepubliceerd in HP/De Tijd 12 april 2002.
Marcel Roele (1961) is columnist van AD Magazine en schrijft over sociobiologie voor HP/De Tijd en Intermediair. Eerder publiceerde hij De eeuwige lokroep. Over seks, sekseverschillen en relaties (tweede druk, 1996), De menselijke soort en De Mietjesmaatschappij.
Marcel Roele
Wat is de oorzaak van het verschil tussen rijke en arme landen? Twee emeritus hoogleraren, de Engelse psycholoog Richard Lynn en de Finse politicoloog Tatu Vanhanen geven in hun zojuist verschenen boek IQ and the wealth of nations het antwoord: de intelligentie van het volk bepaalt de rijkdom van het land. Verschillen in de gemiddelde intelligentie van volken verklaren bijna de helft van de verschillen in bruto nationaal product tussen landen.
De tweede factor die een belangrijke rol speelt, is het economische stelsel: de bewoners van kapitalistische landen zijn, ongeacht hun intelligentie, doorgaans rijker dan de bewoners van socialistische landen. Op de derde plaats komt de natuurlijke rijkdom van het land: als er bijvoorbeeld grote hoeveelheden olie, gas, diamanten, goud of ijzer in de grond zitten, is het land doorgaans relatief rijk - al weegt deze factor minder zwaar dan nationale intelligentie en kapitalisme.
Lynn en Vanhanen presenteren cijfers over het lage IQ in Afrikaanse landen en het hoge IQ in Oost-Aziatische landen en laten zien dat Afrikaanse landen (hoewel sommige bodemschatten bezitten) arm blijven en Oost-Aziatische landen, ondanks een gebrek aan bodemschatten (Japan), verwoesting door oorlog (Japan, Zuid-Korea en China) of de naweeën van communistisch wanbeleid (China) er wel in slagen om aan de armoede te ontsnappen. De Afrikaanse ziekte (incompetente en corruptie in alle geledingen van het overheidsapparaat en het ontbreken van een slimme en kritische middenklasse, waardoor de elite zich ongestraft kan verrijken) is volgens Lynn en Vanhanen het gevolg van de lage nationale intelligentie in Afrika. Het nationale IQ in Arabische, Zuid-Aziatische (bijvoorbeeld Iran en India) en Latijns-Amerikaanse landen zit tussen dat van zwart Afrika en blank Europa in - en dat geldt ook voor hun nationaal product. Oost-Aziaten (Japanners, Chinezen, Koreanen en Vietnamezen) zijn nog slimmer dan blanken en daarom verwachten Lynn en Vanhanen dat hun welvaart het snelst zal toenemen.
De theorie van Lynn en Vanhanen is een drietrapsraket: (1) de IQ test meet op betrouwbare wijze de intelligentie; (2) de intelligentie is vooral genetisch bepaald en (3) de intelligentie bepaalt de welvaart. Over het eerste onderdeel van de theorie van Lynn en Vanhanen zijn de experts het eens: IQ tests zijn inmiddels zo verfijnd dat ze ongeacht de huidskleur of nationaliteit van degenen die worden getest een betrouwbaar beeld geven.
Over de erfelijkheid van intelligentieverschillen in Westerse landen zijn de experts het ook met elkaar eens. Het inkomen van de opvoeders heeft niet of nauwelijks invloed op de intelligentie van de kinderen; de genen die men van de ouders erft, wegen verreweg het zwaarst. Echter, dit geldt alleen voor landgenoten uit Westerse landen die tot dezelfde generatie en tot dezelfde etnische groep behoren - mensen van wie de omgevingsomstandigheden niet dramatisch verschillen, die allemaal goed te eten hebben gehad en profiteren van goede gezondheidszorg en dito onderwijs.
De omgevingsomstandigheden van generaties kunnen sterk verschillen - met alle gevolgen van dien. Zo steeg tussen 1932 en 1982 het gemiddeld IQ van negentienjarigen in Nederland met twintig punten. In minstens dertien andere welvarende landen is het IQ omhooggeschoten: in Groot-Brittannië en Denemarken met anderhalf IQ-punt per tien jaar, in de Verenigde Staten met drie punten en in Japan met maar liefst zeven IQ-punten per decennium sinds 1950. De kinderen hebben de genen geërfd van hun ouders en toch zijn ze intelligenter - dat ligt niet aan de genen maar aan omgevingsfactoren.
Een gedeelte van de IQ-stijging (zo'n 6 punten) is te verklaren doordat de hersenen dankzij betere voeding groter groeien. De rest is voor een belangrijk deel aan het onderwijs te danken: langdurig onderwijs voor velen verhoogt het IQ van de minder intelligente leerlingen. Zij leren omgaan met symbolen: cijfers, letters, muzieknoten, enzovoort. In ieder vak spelen zij met regeltjes: bij rekenen, taal (de regels van de grammatica) en geschiedenis (oorzaak en gevolg van historische gebeurtenissen). Juist de minder intelligente leerlingen hebben die oefening in het oplossen van puzzeltjes nodig, want de vaardigheden komen hun niet aanwaaien. Mensen met een benedengemiddeld IQ profiteerden het meest van de toename in de nationale intelligentie. Het IQ van academici is in een halve eeuw tijd veel minder snel gestegen dan het IQ van de gewone arbeider.
Wanneer het gaat om intelligentieverschillen tussen volken, hebben experts geen flauw vermoeden in hoeverre die door genen of omgevingsomstandigheden worden veroorzaakt. Lynn en Vanhanen menen dat in ieder geval een deel van het intelligentieverschil tussen zwarten, blanken en Oost-Aziaten een genetisch gegeven is. Zo zijn zwarten in rijke landen gemiddeld minder intelligent dan hun blanke landgenoten en Oost-Aziaten in landen die nog niet het Westerse welvaartspeil hebben bereikt.
Lynn en Vanhanen denken dat genen voor een hoge intelligentie dunner zijn gezaaid onder zwarten doordat zij zijn geëvolueerd in ecologisch instabiele tropische en subtropische gebieden. Onvoorspelbare gebeurtenissen, zoals langdurige droogte, plotselinge overstromingen, epidemieën of een bezoek van treksprinkhanen, zorgden voor massale sterfte. Daarna ging het weer een tijdje goed en was er, door de geringe bevolkingsdichtheid, volop voedsel. Men moest de dag plukken: veel consumeren en veel kinderen krijgen, want de volgende ramp decimeerde misschien de familie. In gebieden met een koud klimaat was de winter een jaarlijks terugkerende, voorspelbare periode van ontberingen. Men kon maatregelen treffen om te overleven: voedsel bewaren, een goed onderkomen bouwen en het kindertal beperken maar het kroost wel optimaal beschermen. In een koud klimaat had men een vooruitziende blik nodig en dat stimuleerde de ontwikkeling van een hoge intelligentie.
Het is politiek incorrect om te spreken over nationale intelligentieverschillen. Kofi Annan, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, beweerde twee jaar geleden dat "intelligentie gelijk is verdeeld over alle volken." Het verschil tussen arme en rijke landen wordt doorgaans puur historisch verklaard. De Amerikaanse fysioloog Jared Diamond schreef in Zwaarden, paarden en ziektekiemen uit 1998 dat de kansen om een welvarende agrarische samenleving op te bouwen cruciaal waren. De akkerbouw werd uitgevonden in een gebied dat zich in de vorm van een halve maan uitstrekt van Israël tot Irak en waar van nature gewassen groeiden die makkelijk verbouwd, snel geoogst en lang bewaard konden worden: twee soorten tarwe, gerst, linzen, erwten, kikkererwten en vlas. De akkerbouw verspreidde zich over Eurazië, evenals de landbouwhuisdieren paard, koe, schaap en varken. In Afrika en Amerika was men opgescheept met ontembare beesten (zoals zebra's, buffels, dikhoornschapen en pecari's). Bovendien verspreidden in Europa en Azië landbouwgewassen, vee en uitvindingen zich sneller dan in Amerika en Afrika. Uitwisseling tussen oost en west verloopt soepeler dan tussen noord en zuid, omdat het klimaat grotendeels samenhangt met de breedtegraad. Wester- en oosterburen kunnen elkaars vee en gewassen in eigen land gebruiken. Langs een noord-zuid as worden uitvinders doorgaans door woestijnen of regenwouden van elkaar gescheiden.
In het Midden Oosten verloren de landbouwers hun voorsprong doordat het ecosysteem uiterst kwetsbaar bleek: vruchtbare grond en zoet water waren te schaars. In de noordelijker gebieden van Europa en Azië profiteerde men niet alleen van overvloedige regenval, maar ook van de dikke laag klei, leem en löss die was ontstaan doordat de vorst (in de ijstijden, maar ook nog daarna) rotsen geleidelijk verpulverde.
De historicus David Landes verklaarde de armoede in het Midden Oosten in 1998 in zijn boek Arm en rijk: Waarom sommige landen erg rijk zijn en andere erg arm uit het geloof: de islam zou modernisering tegenhouden. China verloor volgens Landes de in Middeleeuwen verworven koppositie doordat het land onder centraal gezag was verenigd. Andere machtscentra in de wereld waren ver van het bed van de keizer. Hij kon het zich veroorloven om zijn macht te handhaven door modernisering tegen te houden. Als een heerser in het versnipperde Europa daarvoor koos, stonden een paar jaar later de legers van de buren voor de poort.
Het zwakke punt van de historische verklaring van Diamond en Landes is dat het verleden (pech tijdens de ontwikkeling van de landbouw) niet verklaart waarom Afrika in het heden (bij de ontwikkeling van een moderne economie) de boot blijft missen. Lynn en Vanhanen stellen dat het nationale IQ in Afrikaanse landen zo'n twintig punten te laag ligt om het ontstaan van een op Westerse leest geschoeide samenleving mogelijk te maken. Het zwakke punt van hun redenering is dat onduidelijk blijft in hoeverre het lage nationale IQ door armoede wordt veroorzaakt. Waarom zou met betere voeding en met beter onderwijs het Afrikaanse IQ niet met twintig punten opgekrikt kunnen worden? Zo is het gemiddeld IQ van zwarten in de Verenigde Staten weliswaar 15 punten lager dan dat van blanken, maar 15 punten hoger dan dat van zwarten in Afrika, terwijl in de Verenigde Staten de levensomstandigheden toch ook niet echt ideaal zijn.
Misschien kunnen de theorieën van Diamond en Landes gecombineerd worden met die van Lynn en Vanhanen: in eerste instantie werd armoede in de Derde Wereld veroorzaakt doordat de landbouw zich niet goed kon ontwikkelen - en de armoede heeft zo'n nadelig effect op het nationale IQ dat men ook niet kan aanpikken op moderne economische ontwikkelingen. Dit zou betekenen dat een Marshall-plan voor Afrika vooral gericht zou moeten zijn op het verhogen van het IQ.
Richard Lynn & Tatu Vanhanen: IQ and the Wealth of Nations. Uitgeverij Praeger. Importeur Chev. €84.
© Marcel Roele. Alle rechten voorbehouden.
[ur=http://fp.rlynn.plus.com/index.html]De homepage Richard Lynn.[/url]
Het boek bij Amazon.com
Gepubliceerd in HP/De Tijd 12 april 2002.
Marcel Roele (1961) is columnist van AD Magazine en schrijft over sociobiologie voor HP/De Tijd en Intermediair. Eerder publiceerde hij De eeuwige lokroep. Over seks, sekseverschillen en relaties (tweede druk, 1996), De menselijke soort en De Mietjesmaatschappij.
Marcel Roele