Allah en Eva, Betsy Udink
Bron : The Brussel Journal - door Jan Neckers - 4 juli 2006
Zoals iedere progressieve Vlaamse intellectueel las ik in de jaren 80 het weekblad Vrij Nederland. Het blad had zowel politiekcorrecte (Brandt Corstius alias Stoker, Battus enz) als fatsoenlijke columnisten (Tamar ofte Renate Rubinstein, de minnares van Carmiggelt) al waren die wel in de minderheid. Rubinstein was de dochter van een Joodse vader en een niet-Joodse moeder en geen Jodin volgens de Joodse wet. Ze was dus ook nergens als Joods geregistreerd en ontsnapte zo aan de Duitse klauwen. Ze stelde op een enige manier de oplichterij van Jules Croiset aan de kaak. De man, ook de zoon van een Joodse vader, ontvoerde zichzelf en kloeg daarna leugenachtig het antisemitisme aan. Rubinstein vroeg zich af of Croiset zich in de oorlog ook zo luidruchtig op zijn (halve) Joodse erfenis zou beroepen hebben.
En toen verscheen op een dag een nieuwe column. Een Nederlandse dame woonde in Saoedi-Arabië en vertelde er over haar dagelijks leven. Ze liet zich niet met haar dochters opsluiten in een Westers getto en botste voortdurend met de zedenpolitie. Haar stukjes waren humoristisch, hilarisch maar ook pijnlijk en afschrikwekkend, al zag je toen nog geen hoofddoekjes in onze straten. Ze gebruikte een pseudoniem, maar het duurde niet zo lang of de goegemeente wist dat ze Betsy Udink heette en getrouwd was met een Nederlandse diplomaat. In la Belgique zou zo’n onthulling geleid hebben tot ofwel het einde van haar journalistieke loopbaan ofwel de terugroeping van mijnheer die de rest van zijn loopbaan in de Vierarmenstraat zou beleefd hebben.
In Nederland is iets meer respect voor originaliteit en Udinks man vervolgde zijn loopbaan met succes. Van 2002 tot 2005 werd hij ambassadeur in Pakistan en dat buitenkansje liet Udink niet liggen. Als vrouw van de Nederlandse ambassadeur moest men nolens volens wel beleefd blijven, haar ontvangen en haar geregeld min of meer de status van ‘ere-man’ geven wanneer zij er weer eens op uittrok om een en ander te onderzoeken en daarbij dikwijls plaatsen opzocht waar de gemiddelde diplomatenvrouw in geen honderd jaar komt. Ze schreef er ongegeneerd stukjes over en die zijn nu gebundeld in het ontluisterende ‘Allah en Eva’ (uitgeverij Augustus, 256 p., 18.50 €).
Het boek begint met een bezoek aan een verlaten piepklein kantoortje in een immens druk groot en vuil winkelcentrum. Daar zijn 7 mensen van een christelijke organisatie geëxecuteerd en uiteraard heeft niemand iets gezien. Daarmee is de toon van het boek gezet. Udink gebruikt een eenvoudige lakmoesproef om de stinkende adem van de Islamitische Republiek Pakistan te ruiken. Hoe gedragen het land en zijn 75 miljoen Islamitische mannen zich tegenover de minderheden en de machtelozen (de 74 miljoen vrouwen en een paar miljoen Christenen en onorthodoxe moslims)? Het antwoord is eenvoudig: gruwelijk.
Pakistan (ofte het Land van de Zuiveren) is een kunstmatig land. Het was gewoon een onderdeel van Brits-Indië tot M. Jinnah en zijn Moslim-liga een eigen staat kregen omdat men van moslims niet mag verwachten dat zij akkoord gaan om ergens als (reusachtige) minderheid te leven. Na hem ging het van kwaad tot erger en toen de fundamentalistische generaal Zia een staatsgreep pleegde was het hek helemaal van de dam. In de North West Province is nu de sharia de wet van het land, maar in de rest van Pakistan is het nauwelijks beter. Udink geeft toe dat veel van de misstanden nog dateren uit de feodale en zelfs de pré-islamitische tijd maar ze laat er geen twijfel over bestaan dat een discriminerende ideologie als de islam die misstanden nog versterkt heeft zodat de situatie nu volledig verrot is. Ze publiceert bij ieder afschuwelijk verhaal de juiste koranverzen die de aanzet en de inspiratie voor veel van de gruwel vormen. Ze vertelt in detail over de honderden zogenaamde eremoorden die ieder jaar gepleegd worden op vrouwen. Bijna nooit is er overspel in het geding; meestal is het iets onnozel als een vrouw die onwillekeurig een stukje arm getoond heeft of een paar woorden gesproken heeft met een onbekende man.
Sommige vrouwen worden vermoord nadat mijnheer hen officieel verstoten heeft. Hij moet dat officieel laten registreren en als hij het nalaat kan hij jaren later, zelf al hertrouwd, ongestraft zijn ex-vrouw vermoorden als zij onwetend ook hertrouwt. Udink beschrijft met passie het dagelijks huiselijk geweld van slagen en verminkingen dat een groot deel van de vrouwen moet ondergaan. Ze noteert met pijn hoe meisjes zich tegen de muren drukken en zich als krabben voortbewegen om toch maar niet op te vallen. Duizenden vrouwen sterven (of worden op die manier vermoord) omdat ze met lange gezichtssluiers moeten koken op primitieve vuren en het slachtoffer van een ongeval worden.
Ze kijkt dwars door de schijnheiligheid van het land heen. In het parlement zijn 20% van de zetels voorbehouden voor vrouwen. Ieder van die dames is verkozen op een lijst waar alleen de naam van hun man of hun broer en hun foto’s opstonden. Geen van deze dames opende de mond toen een dappere man in het parlement echte maatregelen eiste tegen de vrouwenmoorden. Integendeel, deze waardevolle tradities moesten gerespecteerd worden. Ambassadeursvrouw Udink houdt niet van diplomatieke taal. Pakistan is “een door bederf en rotting aangetaste natie” (p. 219).
Udink verbergt haar afkeer niet voor de onnozele trienen, de zogenaamde islamitische feministen, die dit gruwelstelsel vrouwvriendelijk noemen en wanhopig naar een zinnetje in de koran zoeken om hun geleuter te ondersteunen. “Onderwerping van de vrouw is een wezenlijk onderdeel van de islam, zonder submissie en serviliteit blijft er van de leer van de muzelmannen weinig over!” schrijft Udink. Ze heeft haar buik vol van de ziekelijke seksobsessie, veroorzaakt door de vele verboden. Kleine meisjes worden dikwijls gewoon als betaling aangeboden aan de rijke landheren. Als de lamgeslagen, ondervoede en ongezonde meisjes hun eerste menstruatie hebben, moet er getrouwd worden want de islam eist zowel mogelijk kinderen. Kindermoeders baren dan op hun beurt weer ondervoede zieke kinderen. Maar ook jongetjes ontsnappen niet aan de wreedheid van deze barbaarse maatschappij. In de madrassen (de islamitische scholen) is het bijna een recht van de leraars om zich bij gebrek aan vrouwen op grote schaal aan de jongetjes te vergrijpen. Ze inspecteert die scholen en noteert dat daar vijf jaar lang analfabeten worden gekweekt die de koran uit het hoofd in het klassiek arabisch kunnen citeren zonder dat ze in staat zijn het eenvoudigste gesprek in de een of andere arabische taal te voeren.
Ik heb me hier beperkt tot het vrouwenthema maar Udink heeft nog veel meer te vertellen, o.a. over de behandeling van niet-islamieten. Haar verhalen doen de haren ten berge rijzen en geven een goed idee van de verschrikkingen die men kan verwachten wanneer islamisten ergens de macht in handen krijgen. Maar Betsy Udink heeft 30 jaar van haar leven in islamitische staten doorgebracht en is meer vergeten van de ware aard van deze leer dan alle onnozele multi- of interculturele dialoogoplichters of –naïevelingen ooit zullen kennen. ‘Allah en Eva’ is één lange waarschuwing tegen deze ideologie: waar islamieten een meerderheid krijgen is het gevaar groot dat de fanatiekste vorm de overhand haalt en dan gaat de beschaving onherroepelijk overboord. Ik kan alleen maar de woorden bevestigen van Leon de Winter in het NRC “een boek dat je niet met droge ogen kan lezen”.
.
En toen verscheen op een dag een nieuwe column. Een Nederlandse dame woonde in Saoedi-Arabië en vertelde er over haar dagelijks leven. Ze liet zich niet met haar dochters opsluiten in een Westers getto en botste voortdurend met de zedenpolitie. Haar stukjes waren humoristisch, hilarisch maar ook pijnlijk en afschrikwekkend, al zag je toen nog geen hoofddoekjes in onze straten. Ze gebruikte een pseudoniem, maar het duurde niet zo lang of de goegemeente wist dat ze Betsy Udink heette en getrouwd was met een Nederlandse diplomaat. In la Belgique zou zo’n onthulling geleid hebben tot ofwel het einde van haar journalistieke loopbaan ofwel de terugroeping van mijnheer die de rest van zijn loopbaan in de Vierarmenstraat zou beleefd hebben.
In Nederland is iets meer respect voor originaliteit en Udinks man vervolgde zijn loopbaan met succes. Van 2002 tot 2005 werd hij ambassadeur in Pakistan en dat buitenkansje liet Udink niet liggen. Als vrouw van de Nederlandse ambassadeur moest men nolens volens wel beleefd blijven, haar ontvangen en haar geregeld min of meer de status van ‘ere-man’ geven wanneer zij er weer eens op uittrok om een en ander te onderzoeken en daarbij dikwijls plaatsen opzocht waar de gemiddelde diplomatenvrouw in geen honderd jaar komt. Ze schreef er ongegeneerd stukjes over en die zijn nu gebundeld in het ontluisterende ‘Allah en Eva’ (uitgeverij Augustus, 256 p., 18.50 €).
Het boek begint met een bezoek aan een verlaten piepklein kantoortje in een immens druk groot en vuil winkelcentrum. Daar zijn 7 mensen van een christelijke organisatie geëxecuteerd en uiteraard heeft niemand iets gezien. Daarmee is de toon van het boek gezet. Udink gebruikt een eenvoudige lakmoesproef om de stinkende adem van de Islamitische Republiek Pakistan te ruiken. Hoe gedragen het land en zijn 75 miljoen Islamitische mannen zich tegenover de minderheden en de machtelozen (de 74 miljoen vrouwen en een paar miljoen Christenen en onorthodoxe moslims)? Het antwoord is eenvoudig: gruwelijk.
Pakistan (ofte het Land van de Zuiveren) is een kunstmatig land. Het was gewoon een onderdeel van Brits-Indië tot M. Jinnah en zijn Moslim-liga een eigen staat kregen omdat men van moslims niet mag verwachten dat zij akkoord gaan om ergens als (reusachtige) minderheid te leven. Na hem ging het van kwaad tot erger en toen de fundamentalistische generaal Zia een staatsgreep pleegde was het hek helemaal van de dam. In de North West Province is nu de sharia de wet van het land, maar in de rest van Pakistan is het nauwelijks beter. Udink geeft toe dat veel van de misstanden nog dateren uit de feodale en zelfs de pré-islamitische tijd maar ze laat er geen twijfel over bestaan dat een discriminerende ideologie als de islam die misstanden nog versterkt heeft zodat de situatie nu volledig verrot is. Ze publiceert bij ieder afschuwelijk verhaal de juiste koranverzen die de aanzet en de inspiratie voor veel van de gruwel vormen. Ze vertelt in detail over de honderden zogenaamde eremoorden die ieder jaar gepleegd worden op vrouwen. Bijna nooit is er overspel in het geding; meestal is het iets onnozel als een vrouw die onwillekeurig een stukje arm getoond heeft of een paar woorden gesproken heeft met een onbekende man.
Sommige vrouwen worden vermoord nadat mijnheer hen officieel verstoten heeft. Hij moet dat officieel laten registreren en als hij het nalaat kan hij jaren later, zelf al hertrouwd, ongestraft zijn ex-vrouw vermoorden als zij onwetend ook hertrouwt. Udink beschrijft met passie het dagelijks huiselijk geweld van slagen en verminkingen dat een groot deel van de vrouwen moet ondergaan. Ze noteert met pijn hoe meisjes zich tegen de muren drukken en zich als krabben voortbewegen om toch maar niet op te vallen. Duizenden vrouwen sterven (of worden op die manier vermoord) omdat ze met lange gezichtssluiers moeten koken op primitieve vuren en het slachtoffer van een ongeval worden.
Ze kijkt dwars door de schijnheiligheid van het land heen. In het parlement zijn 20% van de zetels voorbehouden voor vrouwen. Ieder van die dames is verkozen op een lijst waar alleen de naam van hun man of hun broer en hun foto’s opstonden. Geen van deze dames opende de mond toen een dappere man in het parlement echte maatregelen eiste tegen de vrouwenmoorden. Integendeel, deze waardevolle tradities moesten gerespecteerd worden. Ambassadeursvrouw Udink houdt niet van diplomatieke taal. Pakistan is “een door bederf en rotting aangetaste natie” (p. 219).
Udink verbergt haar afkeer niet voor de onnozele trienen, de zogenaamde islamitische feministen, die dit gruwelstelsel vrouwvriendelijk noemen en wanhopig naar een zinnetje in de koran zoeken om hun geleuter te ondersteunen. “Onderwerping van de vrouw is een wezenlijk onderdeel van de islam, zonder submissie en serviliteit blijft er van de leer van de muzelmannen weinig over!” schrijft Udink. Ze heeft haar buik vol van de ziekelijke seksobsessie, veroorzaakt door de vele verboden. Kleine meisjes worden dikwijls gewoon als betaling aangeboden aan de rijke landheren. Als de lamgeslagen, ondervoede en ongezonde meisjes hun eerste menstruatie hebben, moet er getrouwd worden want de islam eist zowel mogelijk kinderen. Kindermoeders baren dan op hun beurt weer ondervoede zieke kinderen. Maar ook jongetjes ontsnappen niet aan de wreedheid van deze barbaarse maatschappij. In de madrassen (de islamitische scholen) is het bijna een recht van de leraars om zich bij gebrek aan vrouwen op grote schaal aan de jongetjes te vergrijpen. Ze inspecteert die scholen en noteert dat daar vijf jaar lang analfabeten worden gekweekt die de koran uit het hoofd in het klassiek arabisch kunnen citeren zonder dat ze in staat zijn het eenvoudigste gesprek in de een of andere arabische taal te voeren.
Ik heb me hier beperkt tot het vrouwenthema maar Udink heeft nog veel meer te vertellen, o.a. over de behandeling van niet-islamieten. Haar verhalen doen de haren ten berge rijzen en geven een goed idee van de verschrikkingen die men kan verwachten wanneer islamisten ergens de macht in handen krijgen. Maar Betsy Udink heeft 30 jaar van haar leven in islamitische staten doorgebracht en is meer vergeten van de ware aard van deze leer dan alle onnozele multi- of interculturele dialoogoplichters of –naïevelingen ooit zullen kennen. ‘Allah en Eva’ is één lange waarschuwing tegen deze ideologie: waar islamieten een meerderheid krijgen is het gevaar groot dat de fanatiekste vorm de overhand haalt en dan gaat de beschaving onherroepelijk overboord. Ik kan alleen maar de woorden bevestigen van Leon de Winter in het NRC “een boek dat je niet met droge ogen kan lezen”.
.